Militaria Wiki
Advertisement
Amiral Charner klasse
Bruix

De Bruix

Type

Pantserkruiser

Land van herkomst

Frankrijk
Bouwfirma Amiral Charner (Arsenal de Rochefort), Bruix (Arsenal de Rochefort), Latouche-Tréville (Arsenal de Brest of Forges et Chantiers de la Méditerranée, Granville (?)), Chanzy (Forges et Chantiers de la Gironde)
Ontwerp
Productie (kiel / te water / in dienst) 1889-1891 / 1892-1894 / 1895-1896
Gebruiker(s) Marine nationale française
Specificatie

Afmetingen (lengte/breedte/diepgang) 110 m. / 14 m. / 6 m.
Bepantsering Gordel: 70-90 mm. /Pantserdek: 55-65 mm. / Geschut en kazematten: 90 mm.
Bewapening 2x Mle 1887 194-mm kanons, 6x Mle 1887 138-mm kanons, 4x Mle 1891 65-mm snelvuurkanons, 4x Mle 1885 47-mm Hotchkiss snelvuurkanons, 8x vijfloops 37-mm Hotchkiss snelvuurkanons, 4x 450-mm torpedobuizen
Vliegtuigen geen
Voortstuwing 2 Creusot stoomketels, 16 Belleville boilers van 6189 kW naar twee schroeven.
Waterverplaatsing 4700 standaard
Snelheid/Bereik 17 knp / 4000 zeemijl
Bemanning

Einde

Amiral Charner: Tot zinken gebracht in 1916 ddor de U21 nabij Beiroet, Chanzy: Aan de grond gelopen in Chinese wateren nabij Chusan eiland, Bruix: Verschroot in 1921, Latouche-Tréville : Verschroot in 1926.

De oudste Franse pantserkruisers tijdens de Eerste Wereldoorlog waren de drie schepen van de Amiral Charner klasse. De Amiral Charner, de Bruix en de Latouche-Tréville werden in 1895-1896 afgebouwd. Het vierde schip, de Chanzy, ging in 1907 verloren. Het ontwerp was rechtstreeks gebaseerd op dat van de toen revolutionaire Dupuy de Lõme uit 1893. Groot-Brittannië bouwde in die tijd even geen pantserkruisers. Ondanks het feit dat de schepen als koopvaardijraiders werden gebouwd, meenden de Britten dat hun bestaande kruisers tegen de nieuwe Franse schepen waren opgewassen. Dat was niet het geval. De Hermione klasse was wel sneller, maar veel lichter bewapend en gepantserd.

De Franse schepen hadden een verticale gordel over de volledige lengte en hadden een extreem inwaarts buigende romp om een maximaal schootsveld te creëren. Ook de ramboeg was extreem lang om de waterlijn zo lang mogelijk te maken.

De Dupuy de Lõme had veel gepantserd vrijboord en haalde een redelijke 20 knopen, maar de Charners waren wat bescheidener. Ze hadden een laag gepantserd vrijboord met daarop brede gangboorden en een ongepantserde opbouw. Op de gangboorden stonden diepe gepantserde kazematten voor 138-mm geschut. De hoofdbewapening bestond uit twee 194-mm kanons voor en één achter. Het voordek was zo kort dat de loop van de hoofdbatterij bijna over de boeg uitstak. De Britten namen deze indeling later over, maar de Charners volgden niet het voorbeeld van de Dupuy de Lõme met twee grote kanons midscheeps en kleiner geschut in groepen van drie op voor- en achterdek.

Het ontwerp werd verder doorontwikkeld in de enkelvoudige Pothuau, die sterkere machines had en iets groter was, en bewapend was met twee extra kanons, met een kleiner kaliber, aan weerszijden. Vier ervan stonden in kazematten en twee stonden achter schilden op uitstekende bordessen.

Wereldoorlog I[]

  • Amiral Charner: De Amiral Charner werd in augustus 1914, nadat ze in 1912 in reserve werd gehouden te Bizerta (Tunesië), terug in dienst gesteld, en escorteerde, samen met haar zusterschepen, konvooien tussen Marokko en Frankrijk. In november 1914 werd de Amiral Charner ingedeeld bij de Britse 3e Divisie te Porte Said (Egypte), waar ze Turkse posities bombardeerde op de Syrische kust. In 1915 liep ze, onder vijandelijk vuur, aan de grond voor de kust van Dedeağac (toen Bulgarije) en moest vlot getrokken worden door het kleine Italiaanse vrachtschip SS Bosnia.

Samen met de predreadnought Jauréguiberry en de pantserkruiser Destrées maakte ze in augustus 1915 deel uit van de blokkade van de kust van Tripoli, Lybië en El Arish, Egypte. Op 11 en 12 septemer 1915 nam ze deel aan de redding van 3000 Armenieër, ten noorden van de Orontes rivierdelta, voor de oprukkende Turken. Op 28 december 1915 nam ze deel, samen met de Pantserkruiser Jeanne d'Arc, aan de bezetting van het eiland Kastelorizo. Op de morgen van 8 februari 1916, toen ze op weg was van Arwad, Syrië naar Port Said, Egypte, werd ze door U-21 getorpedeerd en zonk in amper 2 minuten, bijna de hele bamanning kwam daarbij om, 5 dagen later werd er 1 bemanningslid van het schip gered

  • Bruix: Bij het begin van de Eerste Wereldoorlog werd ze net als haar zusterschepen ingezet bij escorte opdrachten van konvooien tussen Marokko en Frankrijk.

Daarna werd ze naar Afrika gestuurd ter ondersteuning van de Britse campagne tegen Kameroen. In 1915 werd ze toegewezen aan het Dardanellen Squadron waar ze enkel patrouilles uitvoerde in de Egeïsche Zee. In januari 1918 ging ze in reserve te Salonika (Thessaloniki), in november dat jaar werd ze echter weer in de vaart genomen en naar Constantinopel gestuurd waar ze deel uitmaakte van de pantserkruiserdivisie van het 2e Squadron. Na de oorlog , in 1919, werd ze naar de Zwarte Zee gestuurd voor patrouilleopdrachten tijdens de geallieerde interventie tegen de Bolsjewieken en nam deel aan de evacuatie van Duitse en geallieerde troepen uit Nikolaev (Oekraine) en Odessa. Ze nam niet deel aan de muiterij op sommige Franse schepen in Sebastopol en later werd ze naar Toulon gestuurd en bij de reserve ingedeeld. Er waren plannen om haar om te bouwen tot accomodatieschip of vrachtschip, maar daar werd van afgezien, ze werd 1920 van de marinelijst geschrapt en verkocht als schroot.

  • Latouche-Tréville: Ze had bijna dezelfde loopbaan als de Bruix. Ze werd in 1917 ingedeeld bij de reservevloot en deed daar dienst als artillerie trainingsschip.

In december 1918 keerde ze terug naar Toulon en werd ze in maart 1919 uit dienst genomen. Van 1920 tot 1925 werd ze gebruikt als werkatelier voor de berging van het slagschip Liberté en daarna verkocht als schroot in 1926.

Advertisement